Bronzen van Benin
In de Groene van 26 maart staat een artikel over de terugkeer van roofkunst, of althans het begin van het bewustzijn van de eerlijkheid daarvan, en de voorzichtige stapjes daartoe. Die stapjes bestaan uit mensen uit landen die kolonie waren en uiteraard graag hun erfgoed terug willen, of in elk geval die niet voor eeuwig in hoofdsteden ver van hun land willen zien verstoffen. Een goed punt natuurlijk, het is toch ook een beetje jammer als je Nederlandse werken in het buitenland ziet hangen bijvoorbeeld. Stel je nu eens voor dat zo’n beetje alle Nederlandse kunst op andere continenten was, en vaak gestolen door landen aldaar. Dat kan natuurlijk niet. Daarnaast zou het mooi zijn als we ook voor kunst naar Afrika konden gaan, en niet alleen voor leeuwen en olifanten.
De andere stapjes zijn westerse overheden of musea die hun beleid aanpassen op het afstaan van roofkunst, wat kennelijk heel ’lastig’ is. Een Nederlandse museumdirecteur heeft dat gedaan maar in de 12 maanden sinds geen formele verzoeken tot teruggave ontvangen. Wel is bekend dat er stukken zijn die sommigen terug willen, maar niet de door het museum geschapen procedure zijn gaan belopen. Een aardig punt in het stuk is de kritiek is dat dat slechts de macht van de bezitter, kolonisator, enfin, de macht aantoont. Immers, waarom is het aan de ‘dief’ te definiëren wat ‘de juiste’ procedure is?
Doet mij aan iets heel anders denken, of eigenlijk niet zo anders: het verschil tussen eerlijkheid en correctheid (als in de regels, de wet) is macht. Als jij een contract met een verzekeraar of reisorganisatie sluit, zit daar een berg regels bij waar je niets over te zeggen hebt. Die heb je te accepteren als je de dienst of product wil afnemen. Dat doe je eigenlijk niet vrijwillig, immers is het vaker niet dan wel mogelijk alternatieve aanbieders van een dergelijke dienst maar met betere voorwaarden te vinden.
Of denk aan arbeiders die meer loon willen, terwijl de werkgever wijst op regelingen waar weinig arbeiders voor getekend hebben.
Dat is nu macht: het vermogen de regels te bepalen. Misschien begreep de directeur niet dat niet iedereen speler van andermans spel wil zijn. En dat misschien niet gewend is. Elke samenleving kent regels, maar het is vrijheid wanneer die regels zo beperkt mogelijk zijn. Regels omtrent klederdracht kennen we minder dan vroeger, religie ook, maar staat en commercie zijn daar misschien voor in de plaats teruggekomen. Waarom is er een beleid nodig, een procedure voor de teruggave van roofkunst? Wanneer iemand uit Nigeria aangeeft een Benin brons terug te willen, dan kun je toch aan de slag? Dat beleid kun je intern hebben, daar hoef je anderen die mee lastig te vallen. Procedures idem. Dat lijkt dan weer op wat ik bemerk als een bureaucratie je formuliertjes laat invullen, meestal met velden die ze allang kennen. Waarom doe ik dit, en niet het bedrijf of overheid? Waarom is het aan ons de juiste balie te vinden? Is dat niet het externaliseren van je bureaucratie? Is dat niet lui en verkeerd, misschien zelfs oneerlijk?
Dat je Nigeria vraagt om te vertellen waarom ze die beelden terug willen en wat ze ermee gaan doen is niet gek, wel ze dat op jouw manier, jouw formulier te laten invullen. De angst voor willekeur die aan regels ten grondslag ligt keert zich dus om: de regels creëren juist willekeur, de willekeur van de machthebber, die wel even bepaalt hoe je met hem interacteert. Dat is slechts consistent, en zelfs dat kun je je afvragen. Met een ingevuld formulier kun je immers nog veel kanten uit. Het geeft slechts een indruk van systematiek.
Misschien is het geen verassing dat ik in een bordspel vaak regels die me niet aanstaan aanpas. Regels moeten het leven van de speler makkelijker maken, niet moeilijker. De spelmaker moet geen al te grote rol hebben.