Beige

society, wetenschap, oligarchie

Nu iets serieuzer dan gisteren: hoe richten we onze samenleving in? Hoe organiseren we ons, of moeten we dat wel doen? Hoe gaat het nu, en waar gaat dat fout? Eerder: Beheerste democratie.

Een blogpost geeft aanstoot tot discussie door een korte analyse van de moderne Westerse representatieve democratie te geven. Hij constateert dat die niet zo representatief meer is, maar dat het aankaarten daarvan moeilijk is (waar was Occupy Wallstreet nou tegen of voor?) of zelfs direct verdacht of onrealistisch (uit de EU stappen is ondenkbaar, opkomen voor privacy maakt je terroristenknuffelaar). Hij constateert ook dat dit geen toeval is, onze manier van discours en de dominante spelers daarin sturen daar (onbewust) op aan. Normalisering is het woord dat ik eraan zou geven: er is sinds 1848 langzaamaan, binnen de raamwerken van de representatieve democratie, een notie van normaal ontstaan waar alles naartoe is gegleden, als ware het de bodem van een dal. Opinie is variatie op een thema (kip Kiev, kip Madras, Kipnuggets) en niet radicaal (vegetarisch?). Een serieuze keuze is er dus niet, de kiezer stroomt mee.

Dit komt door de ijzeren wet van de oligarchie die stelt dat organisaties per definitie leiden tot oligarchieën. De blogger uit de voorgaande alinea vat het samen als “the purpose of the organization is to (a) continue to exist, and (b) to gain and hold power”, en demonstreert dit doordat al snel de poltieke partij ontstond binnen de representatieve democratie. Deze instituties zijn ontstaan omdat je samen sneller verkozen wordt dan apart, arbeidsdeling en specialisatie, en keuzevernauwing voor de kiezer (stel je voor dat je 150 ‘persoonprogramma’s’ moest lezen). Deze partijen hebben zichzelf en overheid als geheel omgevormd tot een apparaat: er is een duidelijke carriëre die leidt tot een positie hoog in de hiërarchie. Ze hebben ook geleid tot het bestaan van een beeld van een ‘bestuurder’: een stropdas of mantelpak die we het bestuur wel kunnen toevertrouwen, die er geen radicale opinies op na houd en vrij inwisselbaar is met anderen van z’n soort: een beige persoon.

Samengevat hebben we een systeem ontwikkeld dat niet zo vrij is als waar het mee begon: een manier waarop we vredig met oppositie opgaan (ook extreme oppositie) en waar we opvolging ook vredig kunnen uitvoeren (de ontwikkelingen in de Arabische wereld van de laatste jaren toont hoe dat niet kan in andere systemen). Het systeem is nu volwassen en ingebed, uitgewerkt en uitgekauwt, en komt, als je cynisch bent, neer op wie het beste het systeem kan gamen. Of het nu politiek, bedrijven of nieuws betreft: we weten wel hoe we geld kunnen verdienen aan dit systeem. Het draait niet meer om het horen van alle stemmen en het kiezen van het het beste idee, maar om het laten draaien van een een of ander apparaat.

Commentaar 11 brengt een steengoed punt op: is beige zo erg? Misschien is dit wel het least-worst scenario, en als je de menselijke geschiedenis bekijkt is het moeilijk het ermee oneens te zijn. Een ander punt dat ik erg belangrijk vind en helaas door sommigen ontkent wordt is het rekening houden met de vervelendere trekjes van de mensheid. Commentator 11 noemt de neiging tot cliquevorming, corruptie, en daar kun je deze ijzeren wet van de oligarchie aan toe voegen. Als we iets beters willen maken moeten we dit (en veel meer) in rekening brengen, en niet met de kop in het zand roepen dat we dat gewoon niet meer moeten doen.

De wikipediapagina meld ook wat uitzonderingen op de regel en die van de “International Typographical Union” spreekt me ’t meest aan, omdat hier sterke, interne afdelingen met een grote autonomie als resultaat hadden dat de leiders van het landelijke verbond een check hadden die bijvoorbeeld bijdroeg aan loonmatiging, het omgekeerde dat je bij bijna alle organisaties aantreft. Reden voor deze ontwikkeling leest haast alsof het om Europa zou kunnen gaan:

Unlike many other unions (e.g., the CIO's United Steel Workers of America, USWA, and numerous other craft unions) which were organized from the top down, the ITU had a number of large, strong, local unions who valued their autonomy, which existed long before the international was formed. This local autonomy was strengthened by the economy of the printing industry which operated in largely local and regional markets, with little competition from other geographical areas. Large locals continued to jealously guard this autonomy against encroachments by international officers.

Dit voorbeeld spreekt me zeer aan, omdat ik weleens de volgende oplossing heb bedacht voor het vervangen van de natiestaat (en daarme wegdoen van zaken als patriotisme en nationalisme). Een unie waarbinnen landen met elkaar kunnen concureren. Door te zorgen dat een inwoner zich makkelijk tussen de landen van zo’n unie kan verplaatsen, kies hij ’t land dat hem op dat moment met meeste aanstaat. Doordat alle landen relatief klein, ongeveer evenveel inwoners tellen, en doordat de unie de interne vrijheid garandeerd, ontstaat er een soort competitie tussen natiestaten. Iets tussen de VS en EU in denk ik dus. Zeer belangrijk is natuurlijk dat centrale gezag: de EU heeft tot nu toe vooral verantwoordelijkheden naar zich toe getrokken en gewerkt zonder al te duidelijke visie, behalve dan dat het nooit meer oorlog moet worden.

Nouja, misschien is dat dus ook wel goed genoeg, geen oorlog. Toch denk ik dat we aan beige politici (die dus politieken en niet besturen) en inhalige managers iets moeten proberen.